Plant van de week
Speenkruid is een vroege lentebloeier, die in Nederland veel voorkomt, ook in De Kennemerduinen. De plant behoort tot de ranonkelachtigen (net als de boterbloem en de dotterbloem) en valt op door zijn grote, glanzende gele bloemen. Bij slecht weer zijn de bloemen gesloten. Zodra de zon uitkomt, openen ze zich. Speenkruid komt voor in gemengd bos, langs slootkanten en op vochtige plekken.
De bladeren van speenkruid bevatten veel vitamine C. Vroeger werd de plant dan ook gebruikt als medicijn tegen scheurbuik en andere aandoeningen. Het werd ook veel verwerkt in salades. Belangrijk daarbij was dat de bladeren voor de bloei werden geplukt, omdat de plant tijdens de bloei in de bladeren giftige stoffen aanmaakt. De bladeren smaken dan bitter. Dat is ook waarom dieren er niet van eten. De plant produceert honing, die gemakkelijk bereikbaar is voor insecten, die op hun beurt voor de bevruchting van de plant zorgen. De plant verspreidt zich ook doordat mieren de kleine knolletjes meenemen die onder de onderste bladeren groeien.
Over de herkomst van de naam lopen de meningen uiteen: van de vorm van de knolletjes (die op kleine speentjes lijken) tot een afleiding van de toepassing als medicijn tegen aambeien, ook wel speen genaamd. Oude namen voor de plant zijn ‘vijgwortel’, ‘hoaneklootjes’en ‘katteklootjes’. In het Engels heet de plant ‘weaning herb’, in het Duits ‘Entwöhnungskraut’, in het Frans ‘herb de sevrage’. De buitenlandse namen verwijzen ook naar spenen, dus de theorie dat de naam te herleiden is tot de vorm van de knolletjes lijkt het meest aannemelijk.